Volgverhaal

Dit verhaal verscheen eerder in een speciale Winter-editie van Kek Mama
Het is een ontplofte bende op bed. Een wirwar van wintersportspullen die ik net achter het schot op zolder vandaan heb getrokken. Shít, ik had het idee dat de kinderen nog wel in de skipakjes zouden passen, maar dit is allemaal veel te klein en aangezien we vannacht gaan rijden is er geen tijd meer om wat anders te kopen. Het is bizar hoe ik mezelf – na tweeëndertig jaar – nog altijd zo teleur kan stellen.
Ik schrik op van de harde ringtone van mijn telefoon en kijk op het scherm. Met tegenzin neem ik op.
‘Heb je alles onder controle?’ Het is mijn moeder, net wanneer ik keihard wil gillen van frustratie omdat ik dus helemaal níks onder controle heb.
‘Ja. Compleet.’ Ik heb de telefoon tussen mijn oor en schouder geklemd en prop de te kleine skikleding terug in de zakken.
‘Je liegt, Sara.’
‘Het is gewoon veel na zo’n laatste werkweek. Na zo’n laatste werkdág,’ verbeter ik mezelf.
Het is het understatement van de eeuw. Vanmiddag had ik – na een volle dag met dertig op hol geslagen kleuters – nog een vreselijk oudergesprek. Daarna hadden we een verplichte kerstborrel tot half zes. Op de terugweg werd mijn Volvo – on top of it all – ook nog eens flink aangetikt bij het stoplicht. Conclusie: bumper eraf en een klets van een deuk in de achterklep. Alsof je daarop zit te wachten wanneer de skikoffer al op het dak vastzit.
‘Je had ook véél eerder moeten beginnen met inpakken.’
Ik slaak een diepe zucht. Ze heeft heus gelijk hoor, mijn moeder, maar het is wel het laatste wat je wil horen wanneer je de zaken totaal niet voor elkaar hebt.
‘Ik weet het,’ reageer ik braaf. ‘Maar niemand is zo georganiseerd als jullie. Jij hebt altijd drie weken van tevoren alles al op keurige stapeltjes liggen.’
‘Had je er maar wat van opgestoken, hè lieverd?’
‘Ik mis dat gen.’
‘Moet ik komen helpen? Waar is Daniel?’
‘Met de auto bij de garage vanwege die deuk en de bumper, weet je nog?’
‘Nog steeds?’
‘Blijkbaar hebben ze het druk of lukt er iets niet. Geen idee.’ Ik houd een pulli omhoog, maatje dwergbaby. Heeft één van de meiden dat ooit gedragen? Ik kan het me niet voorstellen. ‘Hij zal zo wel komen.’
‘Heb je de kinderen er al in liggen?’
‘Net. Emma zag weer eens dingen.’
‘Ach, wat dan?’
‘Ze had het over een man in een groene jas in de sneeuw, geen idee. Ik denk dat we iemand moeten gaan benaderen voor de dingen die zij ziet. It’s freaking me out.’
‘Slaapt ze nu wel?’
‘Ik hoop het, heb haar al even niet gehoord.’
‘Je kind heeft een gave.’
Op dat moment klinkt er gejammer vanuit de kamer van Rens. Ik rol met mijn ogen. Je moet ook nooit te hard roepen dat je kinderen slapen.
‘Rens heeft ook een gave. Hij wordt altijd wakker als ik zeg dat hij slaapt. Ik bel je wel als ik rustig zit straks, oké? Er moet nog veel gebeuren.’
‘Is goed, schat. Niet te laat maken, hè?’
‘Ik doe m’n best. Doegie.’ Ik hang op en probeer Daniel te bellen, maar hij neemt uiteraard niet op.
Eigenlijk vind ik wintersporten met drie kinderen in de leeftijd van zes, vier en één helemaal niet zo geslaagd en zeker niet wanneer we allemaal zo oververmoeid zijn. Tot rust komen is er niet bij op zo’n vakantie, maar ik ben er het type niet naar om mijn kinderen in de opvang van het hotel te pleuren en zelf lekker de berg op te gaan. Daniel daarentegen bindt zijn skies onder en is de hele week pleite, wat de kids en ik doen is aan ons.
Eigenlijk is-ie best een dickhead.
Ik zucht diep en aanschouw de ellende op bed. Laat ik maar eens een broek passen, misschien fleurt dat me een beetje op. De rode was volgens mij het grootst, laat ik daarmee beginnen.
Ik trek mijn pyjamabroek uit en trek de rode skibroek aan, maar verder dan m’n bovenbenen gaat-ie niet. Ik zak in de fauteuil naast het bed en staar verslagen voor me uit. De zoveelste domper.
Een uur later zit ik er nog. Het is inmiddels bijna half elf, Daniel is nog steeds niet thuis en ik ben in staat om die hele klotevakantie af te blazen.
‘Dan had je duidelijker moeten zijn. Wist ik veel.’ Daniel slaat met een bonk de achterklep dicht. Ondanks de matige hoeveelheid bagage puilt de auto toch uit z’n voegen.
‘En je voelde niet de behoefte om mij even te vertellen dat je een borrel ging drinken bij Sander,’ concludeer ik.
‘Ik dacht dat jij allang sliep,’ is zijn simpele verweer. ‘En bovendien, ik heb de afgelopen weken echt geen tijd gehad om naar de maten van die skipakjes te kijken. Dat heb je helemaal aan jezelf te wijten. Begin dan eerder met de voorbereiding, dan was het absoluut geen probleem geweest dat ik een borrel deed bij Sander.’
Ik sluit kort mijn ogen, haal adem, knik en zwijg. Het is een riedeltje dat ik té vaak herhaal de laatste tijd. Ademhalen, knikken en zwijgen. Het heeft geen zin om ertegenin te gaan, Daniel heeft het laatste woord. Het valt me op dat ik dat slechter trek dan vroeger. Ja, hij was altijd degene die bepaalde, de boventoon voerde. Het was iets waar ik in het begin voor viel. Het alfamannetje. Tegenwoordig ben ik dat gedrag kotsbeu en ondanks dat ik echt niet op mijn mondje ben gevallen, ontbreekt het me aan energie om hem het zwijgen op te leggen.
Misschien ben ik gewoonweg niet meer gelukkig met hem.
Ik bedenk het me wanneer hij zich omdraait en naar binnen loopt zonder me nog een blik waardig te keuren. Zonder me te bedanken voor het feit dat ik ook zíjn kleding inpakte, zijn ski’s, zware skischoenen, helm, en alles wat-ie nodig heeft op de piste. Het zijn de patronen, ze zijn erin geslopen en ik kan het nu niet meer terugdraaien. Ik had veel eerder op de rem moeten trappen, nu zijn we al te ver afgedwaald en krijg ik het niet teruggedraaid zonder direct een zeikwijf te zijn. Ik ben mezelf onderweg verloren en ik vrees dat ons huwelijk aan diggelen ligt wanneer ik mezelf weer heb teruggevonden. Dan accepteer ik deze patronen namelijk echt niet meer. Maar ja, de kinderen.
‘Kom naar binnen, Sara. Het is koud en ik wil slapen.’ Daniel wacht in de hal tot ik naar binnen ben gestapt. Hij sluit af, ik loop naar boven. Zonder nog iets tegen elkaar te zeggen gaan we liggen. Nog maar vier uurtjes, dan moeten we alweer opstaan.
‘Slaap lekker,’ zeg ik nog, maar hij is al vertrokken.
De rit verloopt zwijgzaam tot aan Frankfurt. De kinderen zijn moe en beginnen te jengelen. We besluiten Olivia voorin te zetten en ik ga tussen Rens en Emma in op de achterbank zitten. We spelen spelletjes en ik geef ze af en toe een appeltje of een stukje komkommer, maar voor Rens is het klaar. Hij begint te huilen en houdt er niet meer mee op.
‘We moeten zo even stoppen, dan kan hij ergens lopen. Volgens mij wil hij z’n beentjes strekken.’
‘Z’n beentjes strekken kan hij ook in zijn stoeltje toch?’ Daniel draait zijn gezicht kort opzij en kijkt dan weer voor zich. ‘Ze zijn nog niet eens veertig centimeter lang.’
‘Hij wil er gewoon uit.’
‘Volgend jaar ga ik vliegen, denk ik. Dit is echt een stressvolle start van de vakantie,’ roept hij boven het geschreeuw van Rens uit.
‘Jíj gaat vliegen? Alleen jij?’ Ik klik Rens uit zijn stoeltje en neem hem op schoot. Hij bindt direct in. Boeiend dat we midden op de snelweg zitten. Laat de Duitse polizei me maar bekeuren, dan mogen zij Rens daarna naar Oostenrijk brengen. ‘En wij dan?’
‘Jij wilde toch al niet op wintersport.’
Emma zit te tekenen. Een poppetje met een groene jas aan, waar ze me gisteren over vertelde. Ze tekent een huisje om hem heen. Nog maar zeven uur, dan zijn we er.
Het kleinschalige park waar we de aankomende acht dagen verblijven is er gelukkig een uit een sprookje. Ons huisje bevindt zich volgens de receptionist aan de rand van het park, met een tuin en een groots panorama uitzicht over de Oostenrijkse Alpen. Het stemt me optimistisch, een mooi uitzicht doet veel met mijn gevoel voor vrijheid en dat vind ik fijn op vakantie.
‘Nou, laat het maar de beste plek zijn,’ bromt Daniel, chagrijnig vanwege de lange rit en de hoeveelheid aan files onderweg. Zelfs Olivia en Emma kennen inmiddels het woord stau. ‘Ik heb die twaalf uur niet voor niets gereden.’
De houten chalets staan op meer dan voldoende afstand van elkaar en de paden richting de pistes en chalets zijn uit metersdiepe sneeuw gesleten. Ze kronkelen tussen de huisjes door als een doolhof, met poedersneeuw bovenop en een dikke ijslaag aan de onderkant. Zelfs Daniel kan er niet overheen kijken. De auto kan het park niet op, laat staan dat je je bagage voor de deur van je huisje kunt uitladen.
‘Dit kan toch niet!’ moppert hij, sjouwend met twee koffers. ‘Waar is het personeel om ons te helpen? Je kunt niet van gasten verwachten dat ze dit pokkeneind sjouwen naar hun huisje met al die bagage. Zeker niet op dit tijdstip.’
‘Maar heb je gezien hoe mooi het is?’ Ik loop achter hem met Rens op mijn arm en een oververmoeide Emma en Olivia achter me aan, die zich beiden vasthouden aan mijn jas. De nacht is helder en de hemel staat vol sterren. De kou maakt me wakker.
Het heeft te hard en teveel gesneeuwd, legde de man bij de receptie uit. Ze kregen de sneeuw niet meer weggewerkt en nu rijdt er dus iedere ochtend een medewerker met een machine over de smalle paden, die de verse sneeuw omhoog sproeit zodat je er niet in wegzakt.
Het is bijna middernacht wanneer we de laatste tas in het chalet zetten.
‘Oh my God, Daan, kijk dit.’ Ik duw de ramen wagenwijd open en kijk uit over de besneeuwde tuin, het dal en de bergen voor me. Overal branden lichtjes die schitteren in de sneeuw, het is volle maan en de enorme dennenbomen waaien zacht heen en weer in de zwakke wind.
‘Ja. Mooi,’ reageert hij kortaf. ‘Heb jij de whisky ergens gezien? Ik ben wel toe aan een borrel.’ Hij pakt zijn telefoon. ‘Shit, ik heb echt nul bereik.’
Ik check mijn telefoon. ‘Ik ook niet. Niks.’
‘Waar hangt de Wi-Fi code?’ Daniel begint lukraak kastjes open te trekken.
‘Misschien moeten we eerst de kinderen even naar bed brengen. Daarna komt de Wi-Fi wel.’
‘Mama? Ik ben moe,’ zegt Olivia, wrijvend door haar ogen. Emma is ingestort op de bank. Arme kinderen. Ze zijn hangerig en oververmoeid en werden zelfs niet blij van het doolhof in de sneeuw.
‘Oké.’ Daniel loopt de trap op en inspecteert de kamers. Met Rens nog steeds op mijn arm ga ik op zoek naar de tas met pyjama’s en toiletspullen.
‘Is het wat?’ roep ik.
‘Alle bedden zijn al opgemaakt,’ klinkt het terug vanaf boven. Ik slaak een zucht van opluchting, dat scheelt een heleboel werk. ‘Er staat een bedje voor Rens op onze kamer,’ gaat Daan verder. ‘Dat is mooi.’
Hè he, eindelijk eens iets positiefs uit zijn mond. Het mocht even duren. Ik heb ondertussen de tandenborstels en pyjama’s gevonden.
‘Godzijdank, wat fijn. Kom meisjes, we gaan de tanden poetsen en naar bed.’ Ik loop vanuit de woonkamer richting de hal, waar de badkamer volgens mij moet zijn.
‘Mama?’ roept Emma dan. Ik hoor aan haar stemmetje dat er iets is. Misschien is ze ergens van geschrokken. ‘Mama?’ Ze komt samen met Olivia de hal in gerend.
‘Er was een meneer voor het raam!’ hijgt Olivia, met grote ogen van paniek. ‘Daar!’
‘Een meneer?’ vraag ik fronsend. ‘Daniel?’ roep ik vervolgens iets harder. Hopelijk maakt mijn toon direct duidelijk dat hij zich moet melden.
‘Het raam was open en hij keek heel eng naar binnen!’ gaat ze verder. Daniel komt ondertussen de hal in, hij heeft haar overduidelijk horen praten, zijn blik staat bezorgd.
‘Zou het iemand van het personeel kunnen zijn?’ vraag ik hem.
‘Waarom zou iemand van het personeel om half één ’s nachts voor een open raam komen staan.’ Hij loopt de woonkamer in. ‘Wat is dat voor iets achterlijks?’
Ik duw de meisjes ondertussen de badkamer in. ‘Kom, wij gaan de tanden poetsen. Papa zoekt wel even uit wie die meneer is. Het is vast iemand die werkt op het park en die even kwam kijken of het goed ging met ons.’
Olivia kijkt me aan met zo’n ernstig gezichtje dat ik er een beetje bang van word. Ze wenkt me, dus ik druk Emma’s tandenborstel in haar hand en buk voorover.
‘Ja, Ollie?’
Ze zet haar hand tegen mijn oor. ‘Die meneer had heel veel bloed.’
‘Bloed?’ herhaal ik geschrokken. Misschien is het een gewonde skiër of bergbeklimmer die het nog net heeft kunnen redden tot onze tuin. Dan moeten we 112 bellen, wat volgens mij ook zonder bereik moet kunnen.
Olivia knikt. ‘Ik vond het eng, mama.’
‘Snap ik, lieverd, maar ik denk dat het een meneer is die gewond is geraakt van het skiën,’ stel ik haar gerust. Daniel komt de badkamer in, maar zijn blik en houding geven mij in ieder geval niet echt een gerustgesteld gevoel.
‘Er is geen meneer, lieve meisjes,’ zegt hij kalm. ‘Misschien was het de buurman, of iemand van het park. We gaan gewoon lekker slapen.’
‘Maar de meneer had héél véél bloed,’ herhaalt Olivia, nu harder. Emma zegt ondertussen niets, terwijl zij het ook gezien moet hebben. Ze poetst haar tanden en blijft blanco voor zich uitstaren. Daniel gebaart met zijn hoofd opzij, ik loop met hem mee het hoekje om. Hij kijkt op zijn telefoon.
‘Heb jij al bereik?’
Ik trek m’n telefoon uit mijn achterzak. ‘Nee. Jij ook niet?’
‘Nee. Er lag een heel bloedspoor door de tuin.’
‘Serieus?’
‘Ja. Ik zag de rode vlekken overduidelijk in de sneeuw. Was dat al toen jij uit het raam keek vlak daarvoor?’
‘Nee, niks.’ Ik schud verbaasd mijn hoofd. ‘Zag je een man?’
‘Niemand.’
‘Een gewonde skiër wellicht?’
‘Dat zou raar zijn, het is midden in de nacht. Ik loop even naar de receptie, laat hen dit maar oplossen. Ik wil slapen.’ Hij trekt zijn jas weer aan en zet een muts op. ‘Sluit je alles af achter mij?’
‘Oké.’
‘Ik ben zo terug.’ Hij opent de deur, een vlaag koude wind beneemt me de adem. Ik sluit de deur achter hem en draai het slot erop. Nu eerst die kids naar bed, mijn arm wordt lam van Rens’ gewicht.
Ik laat de meiden hun pyjama aandoen en loop met ze mee naar boven. ‘Oh wauw, kijk eens wat een fijne slaapkamer!’
‘Ik wil niet slapen.’ Olivia’s onderlip trilt. ‘Die meneer was eng. Zijn ogen waren heel eng en rood.’
Ik zucht, maar meer van onrust dan van wat anders. Ik krijg er eerlijk gezegd een beetje de rillingen van.
‘Dan gaan we samen in bed, goed?’ stel ik voor. ‘Mogen jullie bij papa en mama op de kamer slapen vannacht.’
Het wordt dan waarschijnlijk weinig slaap voor ons, maar so be it. Het is een rare toestand ook, zo laat op de avond, na zo’n lange reisdag. Ik had onze aankomst hier ietsje anders voor me gezien.
De meisjes kruipen onder de warme dekens en ik leg Rens ertussenin. Ik ga naast ze op de rand van het bed zitten.
‘Komt die meneer niet meer terug, mama?’ vraagt Olivia. Ze piept net boven het dekbed uit.
‘Nee, schatje. Papa is het gaan doorgeven bij de receptie en zij zullen de meneer gaan helpen. Zullen we aan leuke dingen denken?’
‘Welke leuke dingen?’ vraagt ze.
‘Het skiën morgen? De mooie, witte bergen? Of de lekkere spaghetti tussen de middag?’
‘Spaghetti is lekker,’ zegt Ol traag, ze begint al in te dommelen. Emma ligt naar het raam te staren, haar blik mijlenver weg. Ik loop naar het raam en staar de tuin in voordat ik de gordijnen dichttrek. Het bloedspoor waar Daan het over had zie ik ook, dat was er daarstraks echt niet. Het loopt vanaf ons raam richting het einde van de tuin en verdwijnt tussen de dennen, maar het is logischer als het daar is begonnen. Wat heeft er zich tussen die bomen afgespeeld?
‘Die meneer was niet gaan skiën,’ klinkt het dan ineens. Ik draai me om, Emma staat achter me. ‘Hij gaat dood,’ zegt ze toonloos.
Ik slik en kijk haar geschrokken aan. ‘Waarom denk je dat?’
Ze blijft stil.
‘Emma?’ Ik ga door mijn knieën. ‘Waarom zeg je dat de meneer dood gaat?’
Weer blijft ze stil en het maakt me bang. Ik leg mijn handen op haar schoudertjes en schud haar zacht door elkaar. ‘Emma?’
‘Mag ik tekenen?’ vraagt ze dan ineens.
Mijn hersenen beginnen op volle toeren te werken. Met mijn ervaring als kleuterjuf weet ik als geen ander dat jonge kinderen soms geen woorden hebben om iets uit te leggen, maar het liever tekenen.
Ik parkeer haar op de rand van het bed. ‘Wacht hier, ik ga de tekenspullen zoeken.’
Ze staart weer richting het raam, haar gezicht verraad niet wat ze denkt. Of ze bang is of nerveus, niets. Roerloos zit ze daar, mijn vierjarige dochter. Ik denk dat ze inderdaad een gave heeft, een paranormale gave, maar het is redelijk nieuw óf ik heb er niets van gemerkt toen ze kleiner was. Zou ze iets gezien hebben?
Ik sprint de trap af naar beneden, waar de bagage middenin de woonkamer staat. Alles was nog normaal toen we de tassen hier naar binnen aan het brengen waren. Daniels humeur was op dat moment nog mijn grootste issue. Vijf minuten daarna sloeg de stemming om.
Ik vis de tekenspullen uit een van de tassen en kijk nog even om me heen, merk dat ik me hier iets minder prettig voel dan daarstraks, zeker sinds Emma’s monotone uitspraak van net. Steeds wanneer ze van die dingen ziet en zegt jaagt ze me de stuipen op het lijf. Ik weet er gewoon te weinig vanaf en moet me erin gaan verdiepen.
Snel loop ik de trap weer op, richting de slaapkamer. Emma staat op een krukje voor het raam naar buiten te kijken.
‘Ik heb hier tekenspullen, lieverd.’ Ik leg het tekenblok en de stiften op een bijzettafeltje en loop naar het raam. ‘Heb je nog iets gezien?’
Ze kijkt me kort aan en stapt van de kruk af. ‘Hij is dood,’ zegt ze.
Ik slik mijn angst weg en kijk de tuin door. De maan verlicht de omgeving, het sprookjesachtige is omgeslagen in iets sinisters. De kou dringt door tot in mijn botten.
‘Hoe weet je dat?’ vraag ik zacht. Emma knielt naast het bijzettafeltje, pakt de stiften en begint te tekenen. Ze zwijgt weer. Gadverdamme, wat een rotvakantie. Nu al.
Ik kijk weer naar buiten, naar het bloedspoor in de sneeuw. Hij is dood, zei ze. Waar zou hij nu zijn dan? Hoe zou hij aan zijn einde zijn gekomen? Als hij heel veel bloed had, zoals Olivia zei, wat zou er dan met hem gebeurd zijn?
Ik staar nog een tijdje naar de tuin, durf eigenlijk niet naar Emma’s tekening te kijken, bang voor wat ze getekend heeft. Behalve het bloedspoor is er niets opvallends te zien aan de tuin, ik zie geen mensen, hoor ni-
‘Er zijn andere mannen,’ zegt Emma dan, terwijl ze doorgaat met tekenen. ‘Ik hoor ze.’
Hoe? Hóe?
‘En de tekening is klaar.’ Ze komt naast me staan en legt de tekening op de vensterbank. Er trekt een rilling langs mijn rug en mijn hart bonkt in mijn keel. Ze heeft weer het poppetje in de groene jas getekend, hij zit onder het bloed en er steekt een bijl uit zijn hoofd.
‘Hebben jij en Olivia dit gezien?’ fluister ik. Mijn stem beeft van angst.
‘Olivia niet,’ zegt ze. ‘Hij draaide zich om, ik zag het wel. Maar ik wist het al. Ik wist het gisteren al.’
Ik slik mijn gal weg en ga door mijn knieën. ‘Ben je oké, meisje?’ vraag ik, terwijl ik probeer om niet te schreeuwen van wanhoop. ‘Wat moet het vervelend zijn geweest voor je om dat te zien.’
Ze haalt haar schouders op. ‘Mag ik nu slapen?’
‘Natuurlijk, lieverd. Graag zelfs.’ Ik trek haar tegen me aan en houd haar stevig vast. ‘Als je erover wil praten, dan mag dat altijd hè. Dat weet je, toch?’
‘Ja mama,’ zegt ze. Ze draait zich om, loopt terug naar het bed en kruipt naast Rens.
‘Emma, waar is de meneer nu?’ vraag ik voorzichtig.
‘Tussen de bomen.’ Ze steekt haar duim in haar mond en binnen een minuut is ze vertrokken.
Met een misselijk gevoel in mijn buik kijk ik weer naar buiten, en nu hoor ik ze inderdaad ook. Andere mannen. Snel loop ik naar het nachtkastje en knip het lampje uit, voordat ze me zien staan. Ik schuif het krukje naar het raam en tuur net over het randje van het kozijn naar buiten. Er loopt een groepje van drie mannen richting de bomen, dwars door onze tuin. In een flits zie ik één van hen omkijken, precies naar het raam waar ik zit. Met een schok bedenk ik me dat het de man van de receptie is, en Daniel is net naar hem toegelopen om te melden dat er een bebloede man in onze tuin liep. Wat als hij iets te maken heeft met de dode man? Is de man trouwens wel dood, of ga ik nu teveel uit van Emma’s tekening en haar gave?
Ik maak me klein en volg de mannen terwijl ze tussen de dennenbomen door lopen. Het duurt maar en duurt maar en ondertussen is Daniel nog steeds niet terug. Hij is een ontzettende eikel, hij is vaak onvriendelijk en vervelend en ik weet niet of ik wel met hem samen was gebleven als dit niet was gebeurd, maar nu maak ik me zo ontzettend veel zorgen dat ik het voel in mijn hele lichaam. Het erge is dat ik niet weet wat ik moet doen. Moet ik de politie bellen? Is er überhaupt wel iets aan de hand?
Ik veer een klein stukje op wanneer ik de mannen weer zie verschijnen, maar ze zijn nog steeds met z’n drieën. Ze hebben de dode man niet bij zich. Zouden ze hem ergens hebben weggemoffeld onder de sneeuw? Dan wordt-ie in de lente pas weer gevonden met deze sneeuwval, zoveel is wel duidelijk. Wat is er aan de hand hier op het park? Waar zijn we in godsvredesnaam in terecht gekomen?
De mannen lopen weer onze tuin door en de receptionist kijkt me recht in mijn ogen aan, maar ik ben als versteend en het lukt me niet om opzij te duiken. Zonet leek hij nog vriendelijk, nu is het een engerd. Hij beent door de sneeuw richting het chalet. Ik deins achteruit en val met een bonk tegen het bed, waar mijn drie kinderen liggen te slapen. Ik moet ze beschermen. Ik moet ze ergens mee beschermen.
Waar blijft Daniel nou?
‘Fraulein?’ klinkt het vanonder het raam. ‘Hello?’
Mijn ademhaling is onregelmatig en snel, ik zit nog steeds tegen de rand van het bed gedrukt. Als hij maar niet denkt dat ik de deur ga openmaken.
‘Hello? Fraulein Van Leek?’
Shit, hij heeft onze naam onthouden …
‘Niet bang zijn,’ gaat hij verder in half Duits, half gebroken Engels. ‘Er zijn klachten binnengekomen van andere gasten over een verwarde man die hier rondloopt. Heeft u iemand gezien? Wij zijn naar hem op zoek. Voelt u zich alstublieft niet onveilig. We zijn ermee bezig.’
Wát?
Ik kom overeind en loop snel naar het raam. De deur openmaken is me een stap te ver zonder Daniel, maar dit is niet wat ik verwachtte.
Ik open het raam. ‘Ja, er was hier een man daarstraks. Hij stond aan het raam en was gewond,’ roep ik in mijn beste Duits naar beneden.
De ogen van de receptionist lichten op, dat zie ik vanaf hier. Schrikt hij nou of wat is het?
‘Weet u waar hij naartoe ging?’
‘Dat hebben we niet gezien,’ antwoord ik. ‘Mijn man is u komen waarschuwen.’
‘Dan zijn we hem misgelopen. Ik hoop dat het goed gaat met u en dat u rustig kunt slapen. Als we u ergens mee kunnen helpen, laat het ons dan alstublieft weten.’
‘Danke sehr!’ Ik sluit het raam en haal opgelucht adem. Het was een verwarde man en ze zijn ermee bezig om hem te zoeken. Dat klinkt veel aannemelijker dan dat hij een bijl in zijn hoofd heeft gehad en dood is.
‘Hij liegt.’
Ik draai me met een schok om. Emma zit op de rand van het bed en wijst naar het raam, maar ze lijkt niet wakker.
Beneden klinkt hard gebonk op de deur. ‘Sara?’
Het is Daniel!
Ik laat Emma even zitten, ren de trap af naar beneden en open de deur een klein beetje. Mijn hart maakt een sprong van opluchting nu ik hem veilig en wel het huisje binnenlaat.
‘Heb je de receptionist gesproken?’ vraag ik hem, terwijl ik de deur snel dicht duw.
‘Nee, er was niemand, maar ik raakte verdwaald in dit verdomde sneeuw-doolhof.’
‘Kom even mee naar boven.’ Ik wenk hem en neem hem mee naar de slaapkamer, waar Emma inmiddels weer ligt te slapen. Ik grijp de tekening van de vensterbank en loop met Daniel naar de kamer aan de andere kant van de overloop.
‘Op de avond voordat we vertrokken had Emma het over een man die ze zag, een man in een groene jas in de sneeuw. Dit heeft ze zojuist getekend.’ Ik druk hem de tekening in zijn handen. ‘Ik word hier niet lekker van, Daan.’
Hij staart met grote ogen naar de tekening. ‘Heeft hij nou een bijl uit z’n hoofd hangen?’
‘Ze zegt dat-ie dood is.’
Hij kijkt met een schok op. ‘Ze zeiden dat hij bloedde, toch?’
‘Olivia zei dat, ja. Emma zei niks.’
‘Gadverdamme,’ fluistert hij. ‘Dit is trouwens …’ Hij wijst naar twee blauwe verticale strepen op de groene jas die Emma heeft getekend. ‘Dit is erg specifiek.’
‘Deze blauwe strepen? Dat heeft ze gedetailleerd getekend, ja.’
Daniel begint door de kamer te ijsberen, zijn gezicht staat ineens zo zorgelijk dat de schrik me opnieuw om het hart slaat.
‘Daan? Wat is er?’
‘Die groene jas met die blauwe strepen …’ Hij drukt zijn handen tegen zijn ogen. ‘Ik heb het ergens gezien, maar waar?’
‘Ergens gezien?’ Mijn stem schiet een octaaf omhoog. ‘Ben je de man tegengekomen onderweg?’
‘Nee …’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Op een foto of zoiets …’
Ik zie de radartjes draaien, hoe hij zijn hersens pijnigt om bij de juiste informatie te komen. Maar het lukt niet.
‘Een foto? Je zag ergens een foto van een man met die jas aan?’
‘Ja.’
‘Waar dan?’
‘Geen idee. Verdomme, ik heb het niet helder meer. Ik ben te moe.’ Hij blijft heen en weer lopen en het maakt me bloednerveus. ‘Wat zei Emma verder? Zei ze nog iets?’
‘Nou, de receptionist liep met nog twee anderen de tuin door, het bos in. Emma zei minuten daarvoor al dat ze eraan kwamen, daarna viel ze in slaap. Die kerel van de receptie vroeg of we een verwarde man hadden gezien, dat ze hem zochten en ermee bezig waren. Emma zei daarna dat hij loog. Ze leek te slapen toen ze het zei.’
Daniel denkt na, staart langs me heen, zijn blik op oneindig. ‘En zij tekent hem met een bijl in zijn hoofd … zou hij vermoord zijn?’
‘Of Emma heeft het verkeerd?’ probeer ik nog.
‘Weet je nog dat ze zei dat ik naar oma moest gaan?’ Hij kijkt me veelbetekenend aan. Ik herinner me het voorval zeker nog. Daniels moeder was gevallen en lag hulpeloos alleen in de achtertuin. ‘Dit …’ Hij houdt de tekening omhoog. ‘Ik vind dit scary as fuck, Saar. Ik meen het.’
‘Ik ook, maar wat wil je doen dan?’
Hij zucht diep en staart naar het houten plafond.
‘Probeer je te herinneren waar je de foto hebt gezien. Was het een kale man met een groene jas aan? Was het de man van de tekening?’
Ineens verandert zijn blik. ‘Ik weet het …’ zegt hij zacht, overduidelijk gravend naar de herinnering. ‘Ik weet het! Ik heb de foto gezien op een poster bij het laatste tankstation waar we waren, het was …’ Hij kijkt me aan. ‘Saar, hij is een Nederlandse toerist en hij is vermist. Ik heb het vaag gelezen toen ik moest afrekenen, maar het was Duits. Hebben we zoiets niet meegekregen in het nieuws vorig jaar?’
‘Wat?’ fluister ik. ‘Het is een vermiste Nederlandse toerist?’
Daniel is duidelijk van slag. ‘We moeten hier weg, schat. Dit voelt niet fijn.’
‘Weg?’ stoot ik uit. ‘Wil je de kinderen nu mee naar buiten nemen? We moeten dat doolhof door. Stel dat de mannen die hier liepen kwaad in de zin hebben en ons zien lopen? Wat als er een gek rondloopt die random mensen met een bijl in hun hoofd loopt te hakken? We zijn hartstikke kwetsbaar met die drie kleintjes!’
‘En toch gaan we. Verzamel de belangrijkste spullen, we pakken het hotel dat we onderweg zagen. Daar bellen we de politie.’
‘Daan …’ Ik duw mijn handen tegen mijn ogen. ‘Ik weet niet of i–’
‘Nu, Sara.’ Hij grijpt mijn arm. ‘Ik zeg het misschien niet vaak genoeg, maar jullie zijn alles voor me, álles! Ik zou mijn leven geven voor jou en de kinderen en we blijven hier geen seconde langer. Ik haal de bagage later wel op, samen met de politie.’
‘Denk je dat Emma het bij het juiste eind heeft?’
‘Sinds ze het had over m’n moeder? Ja.’
Hij beent de kamer uit en loopt naar beneden. Ik volg hem op de voet en samen pakken we de belangrijkste spullen, die we verzamelen in de grote rugzak van Daan. Eigenlijk blijft alleen de skikleding achter, maar die past toch niemand meer. De ski’s en skischoenen lagen toch nog in de koffer op het dak.
‘Ik neem de meisjes, jij neemt Rens. We lopen in één rechte lijn naar de auto en dan maar hopen dat we weer bereik hebben.’
Ik knik, blij dat Daniel zo daadkrachtig is en dat we een plan hebben. Misschien zijn we gek geworden en dronken van vermoeidheid, maar hij heeft ergens wel gelijk. Hier blijven is ook geen optie.
Nog geen vijf minuten later lopen we in het sneeuw-doolhof richting de auto. Waar ik een uur geleden dromerig over de paden liep en alles bewonderde, voel ik nu vooral spanning. Ik heb Rens in de draagzak tegen me aangeklemd en mijn jas om hem heen dichtgedaan. Het past net. De rugzak hangt zwaar om mijn schouders. Daniel loopt voor me met Olivia op rechts en Emma op links, we hebben ze afgedekt met fleecedekens. Ze zijn allebei wakker, maar Olivia is te versuft om ook maar ergens op te reageren en Emma staart in het niets. Haar blik zit me totaal niet lekker.
‘Weet je de weg wel?’ vraag ik Daan. ‘Het is nogal een zoektocht terug naar de parkeerplaats.’
‘We komen er wel,’ zegt hij zacht. ‘Wees maar gewoon stil.’
‘Oké,’ fluister ik.
De sneeuw knerpt zacht onder onze voeten, onze adem maakt wolkjes in de ijskoude lucht en het begint weer opnieuw te sneeuwen. Ondanks de ijzige temperatuur heb ik het bloedheet. We moeten nu toch ook al wel in de buurt zijn van de trap die naar de parkeerplaats leidt.
Ineens richt Emma haar hoofd op. ‘Ze komen,’ zegt ze. Daniel staat abrupt stil en kijkt me aan. Ik staar paniekerig terug. Ze komen?
‘Wie?’ fluister ik.
‘De mannen.’ Ze staart nog steeds in het niets. ‘Ze willen niet dat we weggaan.’
‘Daan!’ Ik geef hem een zet. ‘Rennen!’
‘Herr Van Leek?’ klinkt het ver achter ons. ‘Fraulein?’
We rennen alsof ons leven er vanaf hangt. Olivia begint te huilen, maar gelukkig doet ze het zachtjes. Rens is ook wakker geworden en bonkt met iedere pas hard tegen me aan. Voor Daan is het nog veel zwaarder met de twee meisjes op het smalle pad. Ik hoor hem hardop hijgen, maar de adrenaline duwt ons vooruit.
‘Herr Van Leek!’ klinkt het nu minder vriendelijk. ‘Zurück kommen!’
‘Rennen!’ gilt Emma plotseling. Haar zo toonloze stemmetje bevat ineens zoveel angst dat we nog een tandje bijzetten. Het angstzweet stroomt over mijn rug en mijn hart slaat in de zesde versnelling.
‘Daar is de trap!’ roep ik. Wanneer de volledig besneeuwde trap in beeld komt. We gingen er daarstraks met een slakkengangetje vanaf, maar dat is nu geen optie.
We sprinten naar boven, zo goed als lukt, maar op de laatste trede zakt de fleecedeken van Olivia’s schouders en Daniel gaat erop staan. Hij valt hard voorover en knalt samen met de meisjes tegen het besneeuwde asfalt.
‘Opstaan!’ roep ik, terwijl ik Emma optil en verder ren richting de auto. Waar hebben we de sleutels gelaten?
‘Open de auto!’ schreeuwt Daniel naar me. ‘In jouw jaszak! Links!’
Ik open met moeite de rits met mijn enige vrije hand en vind inderdaad de sleutels. In al mijn vaart knal ik bijna tegen de auto op en duw Emma op de achterbank. Daniel doet hetzelfde met Olivia en rent vervolgens naar de bestuurderskant, terwijl ik erbij duik op de achterbank. Met het linker achterportier nog open rijdt Daan achteruit de parkeerplaats af en met slippende wielen scheuren we de gladde weg op. Ik weet het portier dicht te trekken en achterom te kijken. De receptionist blijft midden op straat achter.
Uiteindelijk stoppen we bij een hotel dat ruim tweehonderd kilometer verderop ligt, een grote keten. Het voelt veilig genoeg om er de nacht door te brengen, maar de angst zit diep. Godzijdank is iedereen in orde.
‘Daan,’ zeg ik zacht, wanneer de kinderen – inclusief Emma – liggen te slapen onder de donzen dekens in een groot, kingsize bed. ‘Ze hebben ons adres, ze weten alles van ons.’
‘Dat gaan we nu doorgeven aan de politie.’ Daniel pakt zijn telefoon en legt zijn hand op die van mij. ‘Maar geloof me, liefste, alles komt goed. We zijn er weg en wat mij betreft komen we er niet meer terug. Laat de Nederlandse en de Oostenrijkse politie maar samenwerken om dit op te lossen.’
Ik slik en houd met moeite de tranen binnen. ‘Ik was zo blij dat je weer terug was.’
‘Ik ook.’ Hij trekt me naar zich toe en neemt me in zijn armen. ‘En ik vertel het je veel te weinig, maar ik hou van je en je bent de dapperste vrouw die ik ken. Het spijt me dat ik het vaak laat afweten. Sorry, Sara. Ik meen het.’
‘Gek dat dit ervoor nodig is om je dat te realiseren, maar ik ben blij dat je het zegt.’ Ik kom overeind en tik op de telefoon. ‘En nu de politie bellen.’
‘Jullie zijn in het nieuws!’ tettert mijn moeder een week later door de telefoon. ‘Nu aanzetten! Nú! Nederland één!’
‘Oké!’ roep ik. ‘Daan!’
Hij komt aanrennen en samen staan we – midden in de woonkamer – met open mond naar de nieuwslezeres te kijken.
‘De veertigjarige Nederlander was sinds vorig jaar december vermist in de Oostenrijkse Alpen. Aangenomen werd dat hij tijdens zijn wintersportvakantie was verdwaald in de bossen, maar zijn lichaam werd niet gevonden en er werd niets meer van de man vernomen, tot groot verdriet van zijn familie.’
Er komt een Oostenrijkse agent in beeld.
‘Een Nederlands gezin dat hier op vakantie was, trof de man aan bij hun chalet. Hij was op dat moment ernstig gewond. Naar wat we inmiddels weten, heeft de man een jaar lang vastgezeten op het vakantiepark waar hij destijds verbleef en waar de familie ook verbleef. De Nederlandse toerist wist te ontsnappen en heeft dat moeten bekopen met zijn leven. De melding van het gezin heeft ervoor gezorgd dat het personeel van het vakantiepark diezelfde avond nog is opgepakt. Zij worden verdacht van handel in wapens en het witwassen van grote hoeveelheden geld. Naar wat we nu begrijpen, heeft de Nederlandse toerist dit vorig jaar ontdekt en besloot het personeel – bestaande uit drie mannen met de Oostenrijkse nationaliteit – hem vast te houden, naar eigen zeggen omdat ze in paniek waren. Gelukkig kan zijn familie het nu afsluiten.’
De nieuwslezeres komt weer in beeld.
‘Het Nederlandse gezin krijgt slachtofferhulp en het gaat naar omstandigheden goed met hen.’
Ze gaat over naar het volgende nieuwsitem. Daniel legt zijn arm om me heen, drukt een kus op mijn voorhoofd. Nadat we weer terugkwamen in Nederland heeft hij nog geen dag gewerkt. We proberen het trauma als gezin te verwerken en te leren omgaan met de gave van Emma.
Ze zit achter ons te tekenen aan de salontafel. ‘Hij is blij met ons,’ zegt ze. Ze schuift de tekening naar ons toe. Ze heeft een huisje getekend met wolken erboven, naast het huisje staan wij. Daniel, ik, Olivia, Emma en Rens. Op de wolken zit de man in de groene jas, maar hij heeft geen bijl in zijn hoofd en hij lacht. ‘Hij zegt dank je wel.’
‘Dat is fijn,’ glimlach ik naar haar.
‘We redden het wel.’ Daniel knikt berustend. ‘Als gezin.’
Ik kijk naar Olivia, die aan het spelen is met haar Baby Born. Naar Rens, die zit te rommelen in de box en naar Emma, die er ontspannen bij zit met haar tekenspullen. Daniel en ik zijn hechter en steviger dan ooit. We redden het inderdaad wel.
Samen.
The end
Geef een reactie